VOORHAND:
De voorbenen ondersteunen het lichaam, zijn kaarsrecht tot de handwortel
gewrichten. Ze zijn parallel en staan matig wijd gesteld. Van voren bekeken is
de correcte stand indien die vanuit het boeggewricht getrokken verticale lijn
met de as van de voorpoot samen valt en de poten tussen de 3e en 4e teen raakt.
Van de zijkant is de juiste stand als er een rechte lijn vanuit het
ellebooggewricht richting grond tot aan de handwortelbeentjes door de middellijn
van de benen loopt.
SCHOUDER:
Schouderblad lang en schuin staand. Goed bespierd. Stevig tegen de ribkorf
geplaatst maar wel beweeglijk.
OPPERARM:
Van gemiddelde lengte goed bespierd. De hoek tussen schouder en opperarm is 100
tot 110 graden.
ELLEBOGEN:
Droog goed aanliggend, niet in -of uitgedraaid. Boven en onderarm vormen een
hoek van 120 tot 130 graden.
ONDERARM:
Relatief lang, recht compact met droge spieren, met sterke pezen tot aan het
handwortelgewricht.
POLS:
(Handwortelgewricht) goed ontwikkeld, stevig met sterke pezen.
MIDDENVOET:
In verhouding kort, droog ligt schuin. Hoek tot verticaal 10 tot 15 graden.
VOETEN:
Rond of ovaal, stevig. Tenen zijn kort en sterk gebogen zodat het middelste deel
de grond niet raakt. Elastisch, goed samengetrokken. De voetzolen zijn
elastisch, zwart. De nagels zijn hard sterk, zwart of leigrijs van kleur.
ACHTERHAND:
De positie van de achterhand van de zijkant gezien is correct als het
kniegewricht in verticale lijn onder de heupbeenknobbels en de voet onder het
heupgewricht staat. Een rechte lijn loopt van de zitbeenknobbel langs de
achterkant van de hak. Van achter bezien is de correcte stand als er een
verticale lijn loopt van de zitbeenknobbels die door het been loopt, gelijk met
de as van dat been die parallel aan beide zijden loopt tot aan de aan de grond
met middelmatige tussenruimte.
BOVENBEEN (DIJBEEN):
Met lange brede sterke spieren goed verbonden met het heupbeen. Heup en dijbeen
vormen een hoek van 100 tot 110 graden.
KNIE:
Volumineus. Hoeking tussen boven -en onderbeen 110 tot 120 graden.
ONDERBEEN:
De lange sterke spieren lopen door met sterke pezen tot aan de hak. Van achter
bezien verticaal en parallel aan beide zijden. Ook aan de lichaamsas.
HAKKEN:
Ruim groot, droog, pezig, hoekig 130 tot 140 graden.
VOETWORTELBEENTJES:
Lang en recht.
VOETEN:
Ovaal als voorvoeten.
BEWEGING:
Ruime langzame passen, in draf is de beweging lichtvoetig elastisch ruim
levendig constant en onvermoeibaar. Ellebogen draaien niet naar binnen of naar
buiten.
HUID:
Goed gepigmenteerd leigrijs en strak.
VACHT:
Van gemiddelde hardheid, golvend, iets stijf, niet de neiging hebbend om samen
te plakken. Onder de grovere bovenvacht is een fijnere donzige ondervacht. Het
hoofd, oren en voeten zijn bedekt met kort (1-2 cm) zacht, glad haar. De voor
-en zijkanten van de voorbenen en de achterbenen vanaf de knie zijn ook bedekt
met gelijkmatig (1-2 cm) recht haar. Er is bevedering (5-8 cm) lang de
achterzijde van de benen en op de achterbenen reikt het tot aan de hakken. De
nek heeft een kraag die bestaat uit manen die reiken tot aan de borst. Dit is
duidelijk te zien bij reuen. Op het lichaam, bovenbenen en opperarm is de vacht
van gemiddelde lengte (4-12 cm) lang rijkelijk golvend, kruinen, wervels en
kwasten vormend. De staart over de hele lengte bedekt met dicht golvend haar dat
een lengte kan hebben van (10-15 cm) aan de punt.
KLEUR:
Wit, ivoorkleur is toegestaan. Neusspiegel, oogranden en lipranden zijn zwart.
Voetzolen zijn zwart of leigrijs. Een donkere kleur van het verhemelte is
gewenst, maar roze vlekken zijn toegestaan.
|